‘Vitesse heeft het gered, hė, ze blijven bestaan!’
Ome Gerrit kijkt me vanuit zijn rolstoel wat smalend aan.
‘Hebben ze ook weer eens een keertje wat gewonnen,’ zegt hij spottend.
Ik grinnik. Zo ken ik hem. Lekker mopperend. Sinds hij in het verpleeghuis zit bezoek ik hem minstens een keer per maand. Zijn lichaam doet niet meer wat hij wil, maar zijn geest is nog scherp.
‘We gaan er komend seizoen wat moois van maken,’ zeg ik om hem wat uit te dagen.
‘Waarmee dan?’ vraagt hij. ‘Met dat stelletje jonkies uit de eigen jeugd? Die kunnen nog niet eens hun luier omhoog houden.’
‘Maar er komen er vast wel een paar geroutineerden bij.’
Hij schudt minachtend zijn hoofd. ‘Hoe betalen ze dat? Van een kale kip kun je niks plukken.’
‘Maar heeft u gezien hoeveel seizoenkaarten er al verkocht zijn? Dat moet toch vertrouwen geven?’ probeer ik.
‘Die zijn niet goed snik, of ze hebben geld te veel.’
Ik weet dat ik dit soort antwoorden kan verwachten. Ome Gerrit is een notoire mopperpot, maar houdt toch zielsveel van zijn geel-zwarte cluppie. En als goede ‘Ernemmer’ hoor je nu eenmaal dat eigen cluppie altijd af te zeiken. Uit pure liefde.
‘Ik neem u wel weer een keer mee dit seizoen. Ik kan wel een kaartje krijgen voor de rollersite.’
Hij kijkt me minachtend aan. ‘Daar ga ik mooi niet zitten, ik ben toch niet gehandicapt? Bovendien, wat moet ik daar, het wordt toch niks.’
Ik moet lachen. Ook een mooie manier om te zeggen, dat je het niet ziet zitten om naar het stadion te gaan. Een te grote onderneming, te vermoeiend.
‘Ik bekijk het misschien wel op tv, als ze het tenminste willen uitzenden.’
‘Dus u bent toch wel een beetje blij dat ze blijven bestaan?’
Hij kijkt me met een wat cynische glimlach aan.
‘Ja natuurlijk!’ is zijn verrassende antwoord.
Ik kijk hem verbaasd aan.
‘Heb ik tenminste nog iets om op te foeteren. Want hier in dit huis mag ik nergens meer over zaniken van de directie!’