woensdag 29 december 2021

Morgen

‘Weet je al wat je worden wil?’

Het kleutertje kijkt me aan en staart vervolgens naar het plafond, terwijl hij nadenkend
een vinger op zijn mond plaatst. Dan schudt hij zijn hoofd en antwoordt: 
‘Nee, nog niet! Misschien morgen!’
‘Wil je morgen worden?’ vraag ik heel flauw.
De kleine man kijkt me begrijpelijk niet begrijpend aan en zegt dan:
‘Nee, natuurlijk niet. Dat kan helemaal niet. Morgen is toch geen mens?

Ik moet lachen. Deze jonge wereldburger is niet van gisteren.
Hij vervolgt zijn weg verder door de gang van de school. Ik besluit nog even met hem
mee te lopen.
‘Wil je misschien meester worden?’ vraag ik.
Hij blijft even staan en kijkt me onderzoekend aan en zegt dan: ‘Maar dat ben jij toch al?’
‘Ja, nog wel,’ antwoord ik, ‘maar na de kerstvakantie niet meer. Dan ben ik gestopt, dan
ben ik met pensioen.’
Hij trekt zijn schouders op en zegt: ‘Oh, maar dan nemen we wel een nieuwe.’

Ik moet grinniken. Zo is het maar net! Het leven gaat door, ook op school.
Dan blijft hij plotseling staan en vraagt: ‘Wat ga je doen?’

Tja, wat ga ik doen? Ik heb al wel ideeën en genoeg liefhebberijen. Dat komt wel goed,
maar als antwoord op zijn vraag zeg ik gevat: ‘Dat weet ik nog niet. Misschien morgen!’

Hij trekt zijn wenkbrauwen streng naar beneden, doet zijn handen in zijn zij en zegt wat
geprikkeld:
‘Neehee, nu!’

Tuurlijk. Kleuters leven niet morgen, die leven nu. Misschien ook wel een goede tip voor
een gepensioneerde meester.

zaterdag 13 november 2021

Lapzwansen

“Lapzwansen, stelletje lapzwansen!”

Ome Gerrit wond er geen doekjes om. Het spel was ook niet om aan te zien. Het hele Gelredome zuchtte.

Lapzwansen. Ik moest inwendig lachen om die ouderwetse uitdrukking. Hoe lang was het geleden dat ik die gehoord had? Het paste bij mijn oom. Hij liep al tegen de tachtig en leefde al steeds meer in het verleden.

Mijn neef, die altijd met hem mee ging naar Vitesse, was verhinderd en had mij gevraagd om zijn vader te begeleiden naar de wedstrijd. Zijn benen konden wel een handje gebruiken. Tuurlijk deed ik dat. Een keertje op Oost in plaats van Zuid. Ook wel eens leuk.

“Moet je die klootviool eens zien, da’s toch geen voetballer?” Hoofdschuddend keek hij me aan. “Ik weet niet waarom ik die seizoenkaart gekocht heb.”

En weer moest ik grinniken. Zolang ik mijn oom kende ging hij naar Vitesse. Geen wedstrijd sloeg hij over. Afspraken werden om de wedstrijden heen gemaakt, verjaardagen afgezegd. Tot ergernis van mijn tante.

“Wat een stelletje zakkenwassers. Balletje breed, balletje terug. Het lijkt wel bejaardenvoetbal.”
“Misschien kun je wel meedoen,” grapte ik.
“Nou, veel verschil zal het niet maken.”

De wedstrijd kabbelde voort naar het einde. Het was een dramatisch slechte wedstrijd. Sommige supporters hielden het al voor gezien. Eindelijk floot de scheids voor de laatste keer.
Mijn oom stond meteen op alsof dat signaal voor hem bedoeld was. 

“Hè, hè, dat zit erop.”
“Kom”, zei ik, “we gaan naar tante Dinie, een lekker kopje thee drinken.”

Hij keek nog één keer naar het veld, waar de spelers het publiek bedankten.
“Ja”, zuchtte hij, “van de ene ellende naar de andere.”

Ik kon een lach niet onderdrukken. Ik wist wel beter. Ome Gerrit hield zielsveel van tante Dinie. En niet alleen van haar.